Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Geomorphologie

betekenis & definitie

Geomorphologie - de leer van de op het vaste aardoppervlak werkende krachten en processen en de hierdoor geschapen vormen. Reeds in 1886 heeft F. von Richthofen in zijn „Führer für Forschungsreisende” gewezen op het verband tusschen de endogene en exogene processen eenerzijds en de vormen van het aardoppervlak anderzijds.

Klassiek is ook het werk van Albrecht Penck: Die Morphologie der Erdoberfläche (1894). Een geheel nieuwe phase in de ontwikkeling der g. werd ingeluid door W.

M. → Davis. Zijn leer van den → erosiecyclus had als doel de verklarende beschrijving der landvormen, waarbij de genetische ontwikkeling deductief werd nagegaan.

Het inzicht in deze ontwikkeling is zeer verscherpt door Walther Penck (Die morphologische Analyse, 1924). Hij ging ervan uit, dat de aardoppervlakte het strijdgebied is tusschen de exogene en de endogene krachten, welke elkaar tegenwerken.

De vormenschat, welken men op het aardoppervlak waarneemt, is het resultaat van de exogene massaverplaatsingen (ten gevolge dus van de denudatie) en van het werk der door de endogene krachten veroorzaakte korstbewegingen, die de landmassa opheffen, waarbij dus de intensiteitsverhouding van beide het bepalende is. Hoewel de doelstelling van W.

Penck meer geologisch was, nl. uit de bekende exogene processen en den vormenschat het onbekende verloop der korstbewegingen af te leiden, heeft het werk van dezen zoo vroeg ontslapen geleerde toch buitengewoon bevruchtend op de geomorphologische wetenschap gewerkt.Lit.: Voor de werken van Davis, → Davis (William Morris). Verder: Fr. Machatschek, Geomorphologie (Leipzig en Berlijn 1934); A. Philippson, Grundzüge der Allgemeinen Geographie (Leipzig 1931).

Hol.

< >