Davis - 1° Jefferson, president der Geconfedereerde Staten van Amerika tijdens den Secessie-oorlog; * 3 Juni 1808 in Kentucky, ♱ 6 Dec. 1889 te New Orleans. Op 21 Jan. 1861 nam hij ontslag uit den Senaat der Vereenigde Staten, na de secessie der Zuidelijke Staten uitgeroepen te hebben, en werd 9 Febr. door deze tot president verkozen.
D. richtte den tegenstand tegen de Noordelijke Staten in. In 1865 door hun troepen gevangen genomen, verkreeg hij in 1868 amnestie en trok zich uit het politieke leven terug.
Voorn. werk: Rise and Fall of the Confederated Government (2 dln. 1881).
Lit.: Dodd, J. D. (1907); Erckenrode, J. D., President of the South (1923); Rowland, J. D., Constitutionalist. His letters, papers and speeches (10 dln. 1923).
2° John, Engelsch ontdekkingsreiziger; * 1550, ♱ 27 Dec. 1605. In 1585, 1586 en 1587 deed hij drie tochten tot ontdekking van de N.W. doorvaart. Hij bevoer de O. en de W.kust van Groenland en drong tot 72° N. door in de naar hem genoemde Davisstraat. Hij is de grondlegger van de walvischvangst in deze gebieden. Later maakte hij reizen in het Z. deel van den Atlantischen Oceaan, waar hij de Falkland-eilanden ontdekte, en naar O. Indië, waar hij in de Straat Malakka door Japansche zeeroovers is vermoord.
Lit.: C. R. Markham, Life of J. D. (1889).
3° William Morris, Amerikaansch geograaf; * 12 Febr. 1850, ♱ 5 Febr. 1934. Onderzoeker en geleerde van grooten stijl, die een unieke plaats heeft ingenomen in de ontwikkeling der geographische wetenschappen. Gelijkelijk geschoold in sterrekunde, geologie en meteorologie stelde hij zijn groote geologische kennis in dienst der geographic. De ➝ geomorphologie, de leer der vormen van de aardoppervlakte, dankt vooral aan hem haar grooten bloei.
Hij beschreef niet, zooals vroegere onderzoekers (bijv. v. Richthofen), het landschap, maar hij verklaarde met groote scherpzinnigheid en logica de tegenwoordige vormen door uit te gaan van een oervorm, wat derhalve deductie vereischte. Hij systematiseerde de opeenvolging van vormen gedurende een idealen ➝ cyclus en schiep daarvoor een terminologie, terwijl hij deze opeenvolgende stadia in de ontwikkeling van een landschap niet alleen in woorden vastlegde, maar ook in series blokdiagrammen, die uitmuntten door duidelijkheid en scherpe teekening, een afbeeldingswijze, welke bij de geomorphologen veel navolging gevonden heeft. In 1890 werd hij hoogleeraar in de physische geographie aan de universiteit te Harvard. Als „ruil-professor” heeft hij in 1908— ’09 in Berlijn en in 1911—’12 in Parijs aan de universiteit gedoceerd, terwijl hij in 1908 en 1911 beroemd geworden studiereizen leidde voor Amerikaansche en Europeesche vakgenooten in West- en midden-Europa.
De transcontinentale excursie dwars door Amerika, in 1912 ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan der American Geographical Society gehouden en waartoe ook uit ieder Europeesch land twee vertegenwoordigers waren uitgenoodigd, stond ook onder Davis’ leiding. Zoodoende heeft hij een zeer grooten invloed uitgeoefend op de ontwikkeling der geomorphologie in Europa. Een dergenen, die zich in dezen zin leerling van Davis mogen noemen, is dr. K. Oestreich, hoogleeraar in de phys. aardr. aan de universiteit te Utrecht, die de geomorphologie in Nederland introduceerde, zoodat een groot aantal Nederlandsche geografen in de geomorphologische opvattingen van D. geschoold zijn geworden.
Behalve over groote gebieden van Amerika heeft D. ook onderzoekingen in verschillende andere werelddeelen verricht, terwijl het laatste tijdperk van zijn zeer actief leven vnl. gevuld werd met de bestudeering ook in loco van het probleem der koraalriffen. In de latere jaren zocht D. het mildere klimaat van Californië op, maar onverpoosd bleef hij doorwerken en doceerde als gast aan verschillende Amerikaansche universiteiten en colleges. Het aantal zijner artikelen en grootere werken beloopt in de honderden en daaronder zijn er vele, die tot de klassieke werken gerekend moeten worden.
Werken: o.a. Physical Geography (New York 1898); Grundzüge der Physiogeographie (met Braun, Leipzig 1911); Practical Exercises in physical geography (New York 1908); Praktische Uebungen in physischer Geographie (met Oestreich, Leipzig 1918); Geographical Essays (Boston 1910); Die erklärende Beschreibung der Landformen (met Rühl, Leipzig 1912); The coral reef problem (New York 1928).