Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Drusius

betekenis & definitie

Johan, abt (1601—1634) der Norbertijner abdij van ’t Park (bij Leuven); bevorderde kunsten en wetenschappen; werd met gewichtige opdrachten belast, als de visitatie der universiteiten van Leuven en Douai, van het Sint Pieters kapittel te Leuven en het klooster der Celestijnen van Heverlé; had een belangrijk aandeel in het tot stand komen der Orde-statuten van 1630.

Th. Heijman.

2° Johannes (ook: Vanden Driesch), Calvinistisch leeraar; * 1550 te Oudenaarde, ✝ 12 Febr. 1616 te Franeker; met zijn vader, die moest vluchten, ging hij mee naar Londen, waar hij voorlezingen volgde over de Oostersche talen. In Franeker studeerde hij vooral Grieksch en de geschriften der rabbijnen. Op 22-jarigen leeftijd was hij leeraar te Oxford (1572— 1576) en ging naar Leuven voor de studie van de rechten, maar moest uit het land wijken, tot de Pacificatie van Gent. In 1577 werd hij door de Staten van Holland tot hoogleeraar aangesteld te Leiden, maar om reden van te kleine wedde ging hij over naar Franeker. Hij gaf veel materiaal uit voor de studie der Oostersche talen ten gebruike van het onderwijs en kwam in aanmerking voor de opdracht der bijbelvertaling van de Staten-Generaal. Zijn gezamenlijke werken werden uitgegeven te Arnhem en Amsterdam (10 dln. 1622—1636).

Lit.: N. Ned. Biogr. Wbk.; Dict. De Seyn; Biogr. Wbk. der Prot. Godgel. in Ned.

Erens.

< >