Cedron - (bijb. geogr.), 1° stad in Judea, door Antiochus VII versterkt. Daarheen vluchtte Cendebaeus, de Syrische bevelhebber, voor Joannes den Macch. (I Mac. 15. 39 Vulg.: Gedor; 16.9). Ligging: tusschen Gezer (Gazara) en Azotus.
2° Dal met gelijknamige beek, dat langs het N.W., N. en O. van Jerusalem en verder naar de Doode Zee slingert. Alleen tusschen den Olijfberg en de stad draagt het dal dezen naam. Ten tijde van Christus was de C. waterrijker dan thans (vgl. Joh. 18.1), doch ook nu zelden geheel droog.
David vluchtte voor Absalom over den C. (2 Reg. 15.23) en Christus ging hierover naar den Hof van Olijven in den nacht van zijn Lijden (Joh. 18.1). Reeds ten tijde van Josias waren de hellingen van de C., zooals ook thans, met witgepleisterde graven bedekt. Voor historische monumenten in Cedrondal, ➝ Jerusalem.
Simons.