Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Judea

betekenis & definitie

Gedeelte van Palestina, genoemd naar Juda, den stam, waartoe het meerendeel der Joden behoorden, die in 538 uit de Babylonische gevangenschap naar Palestina terugkeerden. Het gebied, dat zij geleidelijk bezetten, was practisch van denzelfden omvang als dat van het vroegere koninkrijk Juda, het zgn.

Zuidrijk. J. omvatte 1° de →Nègèb, 2° de →Sjeféla, 3° het Bergland van Judea (Lc. 1.39, 65), 4° de Woestijn van Judea, die zich uitstrekte Oostelijk van Jerusalem naar Jericho en Engaddi (Mt. 3.1).

Dit is J. in den strikten zin; onderscheiden van Samaria, Galilea, Perea en Idumea. In ruimeren zin wordt J. gebruikt: 1° voor het rijk van Herodes den Grooten (37-4 v.

Chr.), dat o.a. ook de zooeven genoemde landstreken omvatte en dat na zijn dood onder zijn zonen verdeeld werd: het eigenlijke J., Samaria en Idumea kwamen aan Archelaus; Galilea en Perea aan Herodes Antipas; Batanea, Trachonitis en Auranitis aan Philippus; 2° voor het Romeinsche J., waarvan de omvang samen viel met het gebied van Archelaus (4 v. Chr. tot 6 n.

Chr.) en dat vanaf 6-41 en 44-66 n. Chr. bestuurd werd door een procurator; een annex van de Romeinsche prov.

Syria. v. d. Born.

< >