Carbonatatie - Nadat het diffusiesap der suikerbieten met kalk is behandeld (➝ Kalkmengbak), bevat het een hoeveelheid kalk, welke ten deele in oplossing, ten deele in vasten toestand aanwezig is. In de c. (eerste c.) wordt nu door het inblazen van koolzuur de kalk geneutraliseerd.
Er resulteert vast calciumcarbonaat naast de suikeroplossing, welke nog een alkaliteit bezit, overeenkomende met 0,1% CaO. Bij deze kalk-koolzuur-reactie, waaraan ook de suiker en het water deelnemen, worden allerlei tusschenphasen doorloopen, waarbij de vloeistof intermediair sterk visqueus wordt. Het chemisme der reactie is nog niet volledig opgeklaard en evenmin het colloïd-chemische verloop ervan. Naast deze hoofdreactie verloopen allerlei reacties der niet-suikerstoffen. Hoofdzaak daarbij is, dat een zoo groot mogelijke hoeveelheid der laatste verwijderd wordt en dat de massa goed filtreerbaar is. Voor een belangrijk gedeelte wordt dit bereikt door adsorptie aan het zeer fijn verdeelde CaCO3.
De adsorptie wordt sterk beheerscht door de pH der oplossing en is het sterkst in het zgn. iso-electrische punt. Brengt men het diffusiesap op verschillende pH’s, dan blijken er twee pH-gebieden te zijn, waarbij de sedimentatie maximaal is. Een dezer ligt in het sterkzure gebied, het andere ligt bij een pH tusschen 9 en 11. De pH-waarde, tot welke in de eerste carbonatatie gecarbonateerd wordt, ligt (in Nederland) gewoonlijk tusschen 10,8 en 11,1. Dit practische eindpunt der c. was reeds lang bekend, vóór men de eigenschappen der colloïdale stoffen en het bestaan van het iso-electrische punt kende. Het eindpunt der c. is echter waarschijnlijk geen iso-electrisch punt der neergeslagen stoffen in de normale beteekenis van dit woord.
Carbonateert men verder dan tot de juiste alkaliteit, dan neemt het heldergele sap weer een donkere kleur aan (overcarbonateeren). Het opnieuw in oplossing gaan van verschillende stoffen is te danken aan het dalen der pH beneden het optimale sedimentatiepunt. Na de eerste c. wordt het sap gefiltreerd in schuimpersen. Het afloopende heldere sap wordt ter verwijdering der resteerende kalk opnieuw gecarbonateerd tot een alkaliteit, wisselend tusschen ongeveer 0,005 en 0,025% CaO (tweede c.). Het juiste punt moet zoodanig worden gekozen, dat de resteerende alkaliteit niet aan kalk, doch aan alkali te danken is.
In het moderne suikerbedrijf bepaalt men dit punt op het laboratorium steeds opnieuw in verband met het verwerkte bietenmateriaal. Is niet voldoende kalium aanwezig, dan wordt tevoren soda aan het sap toegevoegd. Het afgescheiden neerslag wordt opnieuw afgefiltreerd.
“P. v. Ginneken.
”