Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Biedermeier

betekenis & definitie

Biedermeier - In de „Fliegende Blätter” van 1855—’57 gaf Ludwig Eichrodt een reeks „Biedermaiergedichte” in het licht; deze waren (maar niet juist zooals Eichrodt ze afdrukte) van een dorpsschoolmeester uit Baden: Samuel Friedrich Sautet (1766—1846), in 1845 te Karlsruhe verschenen onder den titel „Sämtliche Gedichte”; maar met deze eennvoudig-naïeve, soms humoristische versjes schertste en spotte Eichrodt en gaf zelfs in 1869 in Lahr in zijn „Lyrische Karikaturen” opnieuw hetzelfde uit als „Das Buch Biedermaier. Weiland Gottlieb Biedermaiers, Schulmeisters in Schwaben, auserlesene Gedichte”.

Hiermee hangen de uitdrukkingen Biedermaierpoesie, Biedermaierzeit, Biedermaierkostüm, Biedermaierei, enz. samen. Bieder beteekent: braaf, rechtschapen, eerlijk, en de keuze van „maier” zal hén niet verwonderen, die kletsmeier e.d. begrijpen en aanvoelen.

Brouwer.

De Biedermeier neemt, in het letterkundige, vrede met oppervlakkige, grof sensationeele, spannende feuilleton-lectuur (Al. Dumas, Eug. Sue, X. Spindler) en sentimenteele familieromans (Aug. Lafontaine), op het tooneel met ontroerende, tranerige draken van didactischen toon naast luchtige, triviaal-komische kluchten en revues (Ferd. Raimund, A. Scribe); in het geheim met zoetelijk-erotische prikkelromans (Paul de Kock, Heinr. Clauren), die, in onzen tijd van ongebreidelde sexualiteit, vrij onschuldig lijken. → Biedermeierstijl.

Lit.: A. Kleinberg, Denken und Fühlen im Vormärz 1917); H. H. Houben, Der gefesselte Biedermeier (1924); E. Heilborn, Der Geist der Schinkelzeit (1929).

Baur.

< >