Biedermeierkostuum - De zgn. Biedermeiertijd rekent men voor Duitschland van ca. 1815 tot 1841.
De vrouwenkleeding uit dezen tijd typeert zich door het zandlooperssilhouet. De rokken zijn zeer wijd en voetvrij. Dikwijls komt onder den rok de witte onderbroek, de zgn. pijpenbroek, te voorschijn. In de lage, zwarte schoenen, die met linten om het been zijn vastgemaakt, worden witte kousen gedragen. Een luifelhoed voltooit het vrouwelijk B. De stoffen hebben meestal naturalistische motieven.
Bij de mannenkleeding is de jas sterk getailleerd en van een wijden schoot voorzien. De nauw om het onderbeen sluitende pantalon wordt om den voet met een souspied bevestigd. In den lateren tijd wordt de pantalon wijd om het onderbeen en krijgt aan den bovenkant diepe ingelegde plooien. De hooge hoed is aanvankelijk boven den rand iets vernauwd, later wordt het kachelpijpmodel gedragen. Typisch zijn de zgn. besteedsters (groote paraplu’s met kort-uitstekenden stok).
J. Rutten.