(Nebukadnezar of volgens de juistere spelling bij Jeremias en Ezechiël:Nebukadrezar) is de bijbelse vorm van de naam van de Babylonische koning Naboekudurri-usoer II, uit de Chaldeeuwse dynastie en zoon van Nabopolassar (Naboe-apal-Usoer). De naam betekent: „O, Nebo, bescherm het gebied”.
Reeds als kroonprins overwon hij de pharao Necho II en drong met zijn leger waarschijnlijk door tot de Delta, maar meest wegens de dood van zijn vader terugkeren. Uit talrijke opschriften vernemen wij bijna uitsluitend over de bouw of het herstel van tempels, muren en paleizen in zijn hoofdstad Babylon (vgl.
Dan. 4 : 30) en elders. Uit de nog veel talrijker particuliere oorkonden en brieven gedurende de 43 jaren van zijn bewind (604— 562 v.
Chr.) krijgen wij een kijk op de economische bloei in en rondom de wereldstad Babylon. Over zijn buitenlandse politiek, zijn oorlogen en veroveringen hebben we in hoofdzaak slechts de berichten in het O.T., en bij de klassieke schrijvers: zo vooral over de eerste verovering van Jerusalem en de wegvoering van koning Jojachin met de aanzienlijken in 597 v.
Chr. (2 Kon. 24 : 8-17) en over de verwoesting van de stad en de tempel en de wegvoering van de overige bevolking in ballingschap in 586 v. Chr. (2 Kon. 25; Jer. 52).
Door oorkonden, in de burcht van Babylon opgegraven, vernemen we nog iets meer over het lot van Jojachin en de zijnen en van de overige koningen en vorsten, die toen met hem in opstand waren gekomen. Bijzonder belangwekkend is het karakter van Nabuchodonosor zoals dit in Dan. 1—4 aanschouwelijk wordt getekend: wankelmoedig, niet onsympathiek ondanks zijn hoogmoed, waarvoor hij volgens Dan. 4 : 33 drastisch werd gestraft.
Er is echter voldoende reden om Dan. 1—6 te rekenen onder de vrije verhalen, die historische gegevens met legenden en verzinsels verbinden (zie Daniël).
Iets dergelijks geldt voor het boek Judith.
De Nabuchodonosor die Judith 1 : 5 genoemd wordt, is zeer moeilijk te identificeren. (zie Babylonië.) D. L.
B./J. W.