('zwenkәn) (zwenkte, gezwenkt) [~ wankelen]
I. (heeft)
1. draaien, zwaaien: het vaandel -.
2. wenden, keren: een paard met een wagen -.
II. (is)
1. zich wenden: de troepen zijn geoefend in het -.
2. van handelwijze, gedrag veranderen: hij zwenkt wanneer het zijn voordeel is.