('wijtə) v. (-n, -s)
I. [< wijd 1] het wijd zijn : de van een broekspijp.
II. [< wijd 2] bepaalde ruimte nl.
1. tussenruimte, breedteafstand : de tussen de spoorrails.
2. diameter : de van een liter.
3. omtrek : de van een hals.
4. kaliber : de van een stuk geschut.