('vo:rt) (ging voort, is voortgegaan)
1. verder gaan. vooruitkomen : een slak gaat bijna niet voort.
2. vervolgen, voortzetten : met zijn werk ga voort, spreek verder. Syn. → aanhouden.
3. plaatshebben, doorgaan : de reis zal niet -.
4. weg-, heengaan.