(vər'stro:iən) (verstrooide, heeft verstrooid)
I. 1. strooiend verbruiken : stro -.
2. her- en derwaarts verspreiden : de wind verstrooit de wolken. Syn. verbreiden.
3. verjagen, uiteendrijven : het leger werd verstrooid.
4. iemands gedachten afleiden.
II. z i c h -
1. uiteengaan.
2. zich ontspannen,