('uit) m. (-en; -je)
I. Eig.
1. Algm. weg uit een huis, land enz. : een naar zee krijgen; recht van hebben.
2. Inz. weg, pad om te ontkomen : de mol heeft verscheiden -en aan zijn nest.
II. Metf.
1. Algm. middel om te ontkomen, uitkomst, redding : iemand een verschaffen; zij weten geen meer in de nood.
2. Inz. uitvlucht : voor alles een weten.