('uit) (sneed uit, uitgesneden)
I. (heeft)
1. snijdend wegnemen : overtollige takken, een gezwel -.
2. door snij en een stof van een gedeelte ontdoen : dat kleed is laag uitgesneden (op de borst).
3. beitelen.
4. graveren.
5. in het klein verkopen.
6. in stukken snijden.
II. (is) stil heengaan : hij is game uitgesneden; snij uit, maak dat je wegkomt.