('uit) (luidde uit, heeft uitgeluid)
1. ten einde luiden : de kerkklok heeft al uitgeluid.
2. luidend doen eindigen : de kermis -. Tgst. inluiden.
3. bij een begrafenis luiden terwijl het lijk uitgedragen wordt naar het graf : iemand -.
4. bij iemands vertrek zijn verdiensten verkondigen : iemand in de krant -.
5. [uit het land luiden] verwensen : Alva werd bij ons uitgeluid.