(uid) (deed uit, heeft uitgedaan)
1. van het lijf doen, uittrekken, afleggen : een japon, kousen en (hand)schoenen -. Syn. → afdoen.
2. rooien : aardappelen -.
3. uitdoppen : erwten, bonen -.
4. doorhalen, uitvegen : een post in een boek -.
5. uitblazen, uitdraaien : een kaars, een lamp -.