m. (-s; -tje) [vklw. van tip] uitsteeksel nl.
1. knopvormig uitsteeksel aan de borst van de mens: de -s der vrouw, waarin de melkkanalen uitmonden, dienen voor het zogen.
2. knop- en pijpvormig uitsteeksel aan het lichaam van een zoogdier: de melk kwam in stralen uit de -s van de uier der koe.
3. knopvormig uitsteekseltje op het lichaam van spinnen: uit de komt het vocht dat de draden vormt.
4. Plantk. kegelvormig uitsteeksel op de oppervlakte van een blad.