(suri'na:mə) [< Suriname I] eert. Nederlands-Guyana, sinds 1950 overzees rijksdeel van Nederland in Zuid-Amerika.
Oppervlakte: 143 000 km2. Het grootste gedeelte is bergland en met woud bedekt.
Slechts l/500ste is in kultuur gebracht en bezet met plantages (suiker, cacao) langs de kust, of door de inwoners vooral met rijst bebouwd. Belangrijkste ertssoort : bauxiet.
Bevolking: 204 000 inw., waaronder ± 70 000 Vóór-Indiërs, 22 000 bosnegers, 3000 Chinezen, 3000 blanken, verder Indianen. Men spreekt Negerengels.
De bewoners zijn voor 1/5 katoliek; van de kleurlingen en negers zijn de meesten lid van de Moravische broedergemeente. Uitvoer : bauxieterts, citrusvruchten, rum.
Hoofdstad : Paramaribo. Guyana kwam aan Nederland na de Tweede Engelse Oorlog, bij de Vrede van Breda 1667, in ruil voor het door de Engelsen veroverde Nieuw-Nederland (New York).