Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

struis

betekenis & definitie

I. m. (-en; -je) [Lat. struthio] tweetenige, langhalzige loopvogel in Afrika, om zijn zachte staartpennen gekweekt: de laat zijn eieren door de zon uitbroeden: men vertelt van de dat hij, door een jager achtervolgd, zijn kop tussen de dichte bladeren steekt en zich dan veilig acht, omdat hij geen jager meer ziet; Nieuwschotlandse -, emoe (Struthio camelus).

II. v. [Fr. < Lat. cerussa < cera, was] loodwit.

III. bn. en bw. (-er, -t) gespierd, sterk, stevig gebouwd: een -e knaap; een -e stijl.

< >