bn. en bw. (-mer, -st) [~ stamelen]
1. niet kunnende spreken: die man is -; in -me verbazing; van schrik.
Syn. sprakeloos. ➝ geld, vis.
2. Taalk. toonloos: de -me e in „de”.
3. waarbij niet gesproken wordt: een -me toneelrol, als figurant.
4. dom: een -me jongen; een -me streek. ➝ otter.
5. arm, deerniswaardig: dat -me dier.