('stichtən) (stichtte, heeft gesticht) [< stijf, stevig, vast maken]
I. Eig.
1. oprichten, bouwen inz. iets monumentaals: een kerk, stad iemand een erezuil -.
Syn. ➝ bouwen.
2. Uitbr. tot stand brengen nl.
a. een zaak: een instelling, een genootschap, een blad -.
b. een toestand: goed, kwaad, nut, onheil -; brand, verwarring -.
II. Metf. [van I 1] in godsdienstig of zedelijk opzicht opbouwen, in zo’n stemming brengen: iemand door zijn voorbeeld, zijn woorden -; een -de jongeling; over iets niet gesticht zijn, erover ontstemd zijn.