Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

Rekem

betekenis & definitie

('re:kem) [pers. + heim, woonplaats] gemeente in Belgisch-Limburg 1571 ha, 2590 inw. Landbouw.

rek (-ken: -je)

I. m. zmv. Eig. het rekken : zij zijn bezig aan de van het linnen.

II. Metn.

1. m. zmv. rekbaarheid, elasticiteit : er zit geenin die handschoenen.
2. o. [wat gerekt, lang is] stok, lat of toestel van latten nl.
a. rekstok: aan het gymnastische oefeningen doen; zich optrekken aan het zwevend -.
b. latwerk waar de hoenders op slapen : de hoenders gaan op het, te -; met de hoenders naar ’t gaan, vroeg te bed gaan.
c. toestel van latten, latwerk om iets op te hangen : gewassen linnen op het hangen; droog-; gedrukte vellen op het drogen,
d. toestel van latten of planken om iets op te plaatsen : op de woutermannetjes van een voor boeken, liggen de planken; eier-, geweer-, pijpenrek.

III. o. Metf.

1. afstand, lengte, eind weegs : 't is een hele van Antwerpen naar Gent.
2.tijdruimte : van nieuwjaar tot Pasen was het dit schooljaar een hele -.

< >