(rouw) bn. en bw. (-er, -st)
1. ongekookt vlees. → honger.
2. onrijp : een -e appel.
3. van de huid ontbloot : de wonde is vlees.
4. ondoordacht, onbekookt : een voorstel; dat viel mij op het lijf, dat had ik niet verwacht.
5. ontstoken : mijn keel is -.
6. schor, hees : een -e stem.
7. ruw, onaangenaam : -e gasten; een -e kreet.