('ra:ts) m. (...heren)
I. Eig.
1. Algm. hij die raad geeft: een van de vorst; het is een met een p [een praatsheer], men zoekt goede raad bij hem tevergeefs.
2. Inz. rechter in een gerechtshof of in de Hoge Raad: in het Hof van Kassatie.
II. Metf.
1. stuk in het schaakspel.
2. sierduif met een halskraag die de kop verbergt.