(pi'la;tus)
I (Pontius) Romeins landvoogd over Judea 26-36, bekrachtigde uit vrees de terdoodveroordeling van Jezus door de Joden : iemand van naar Herodes of van Herodes naar - of van Pontius naar zenden, hem nutteloos van de een naar de ander doen gaan.
II m. [msch. Lat. pileus, hoed, kap nl. van wolken] berg in Zwitserland 2130 m hoog.