(pan'toffəl) v. (-s; -tje)l. Eig. schoeisel met bovenwerk dat men gemakkelijk aanschiet en uittrekt en vooral in huis draagt : hij maakt het zich gemakkelijk met -s en kamerrok; -s met harde zolen; -s borduren voor iemands verjaardag; baboesjes, muiltjes, sandalen zijn soorten van -s; het op zijn -tjes afkunnen, het niet druk hebben: onder de geraken, staan, zitten, onder de heerschappij van zijn vrouw.
2.pantoffeltje Metf. pantoffelbloem.