I.('ovər) (reed over, heeft en is overgereden).
1. eroverheen rijden : een straat -.
2. rijdend overvoeren : iemand de brug -.
3. opnieuw rijden : de schaatsenrijders reden niet gelijk af en moesten -.
II.('rijdən) (overreed, heeft overreden)
1. door rijden doen vallen, omverrijden : door een auto overreden. → koets, wagen.
2. door rijden te zeer vermoeien : een paard, zich -.