[~ genieten]
I. bn. en bw. (-ter, -st) nuttig: -te lessen; 't is heus nergens toe -.
II. o.
1. Eig. dienst en voordeel: het daarvan is algemeen erkend; - en genoegen; - en vermaak; doen, afwerpen, opleveren, stichten; van iets hebben; van of uit iets trekken; geen in iets zien; ten -te van; maatschappij tot van 't algemeen -; iemand te -(te) komen, zijn; van (veel) zijn; zich iets ten -te maken. Syn.➝ aanwenden. Syn. ➝ aanwinst.
2. Nut Metf. verkorting van Maatschappij tot nut van 't algemeen: de knecht van 't -.