('na:və) m. (-s; -tje) [vklw. naaf]
1. rond litteken in het midden van de buik van→ mens of zoogdier, op de plaats waar. tijdens het leven van de vrucht, de navelstreng in het kind of jong overging.
2. Uitbr. aanhechtingsplaats van het eitje aan de zaadhuid van een plant.