Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

meststof

betekenis & definitie

(’mest) v. (-en) stof die dient tot bemesting. Enc, In de oudste tijden gebruikten de landbouwers geen meststoffen omdat de overstromingsgebieden van de grote rivieren als Nijl, Tigris en Eufraat, waar toen alleen landbouw werd beoefend, vruchtbaar werden gehouden door de slib, die de rivieren aanvoeren. Toen men echter later, ook buiten die riviergebieden, de grond ging bebouwen, werd de uitputting van de bodem merkbaar.

Homeros gaf, in de Odyssee, raadgevingen ter verbetering van de bodem. Men kwam tot de bevinding dat houtas de opbrengst deed toenemen; de Chinezen gebruikten menselijke uitwerpselen en beenderas voor de bemesting', men wierp dikwijls de stalmest op de velden om ze kwijt te zijn en de bodem verbeterde.

Toen de eerste boeren in Amerika kwamen, leerden ze van de Indianen vis in korenvelden begraven en de visfosfaat maakte de akkers vruchtbaarder. Later nog, in de Moderne Tijd, strooide men kalk en guano over de velden met goed gevolg.

Hoe die genoemde natuurlijke meststoffen de grond verbeterden kon men tot in het midden der XIXde eeuw niet uitmaken. Toen vond in 1840 de Duitse scheikundige VON LIEBIG, de grondlegger der landbouwchemie, dat, behalve lucht, zon en water, vier stoffen noodzakelijk zijn voor de plantengroei nl. kalk, kali, stikstof en fosfoorzuur.

Weldra bereidde men dan ook als kunstmeststoffen, naast kalk, dat men reeds vroeger uit kalksteen verkreeg, kali-, stikstof- en fosforzuurmeststoffen. Kali bekwam men destijds alleen door het verbranden van zeewier of als potas door het verbranden van hout.

Thans wordt het o. a. uit de lagen die, in de zoutmijnen, de eigenlijke zoutlagen bedekken, bereid. Stikstof verkreeg men vroeger uit chilisalpeter, later uit de lucht.Fosforzuur leveren de superfosfaten en het tomasslakkenmeel.

< >