('mechələn) [msch. ~ mallum, rechtplaats] stad in de provincie Antwerpen, 2705 ha, 62000 inw. Zetel van een aartsbisschop.
Metaalnijverheid (o. a. spoorwegmateriaal), hout- en meubelnijverheid, textielindustrie, chemische nijverheid, voedings- en genotmiddelenbedrijven. Prachtige gotische gebouwen : St.-Romboutskatedraal (XIIIde eeuw) met 97 m hoge toren, waarin de beroemde beiaard, Lakenhal (XIVde, thans stadhuis), O.-L.-Vrouwekerk (XVde), St.-Janskerk (XVde) ; verder het Paleis van Justitie (1526), eertijds paleis van Margareta van Oostenrijk, met een gevel die het oudste monument is van renaissancestijl in de Nederlanden; kerk van O.-L.-Vrouw van Hanswijk (1678) in barokstijl.
De heerlijkheid Mechelen was in de XVIde en de XVIIde eeuw een der 17 Provinciën der Nederlanden. De bloei der stad dagtekent uit de XVde eeuw, toen het (1473) de zetel werd van het opperste gerechtshof der Nederlanden.
De kinderen van Maximiliaan, Filips de Schone en Margareta van Oostenrijk, de opvoedster en stadhoudster van Karel V, woonden er. Toen Margareta’s opvolgster Maria van Hongarije haar zetel naar Brussel verplaatst had, werd Mechelen 1560 tot aartsbisdom met primaatschap over de Nederlanden verheven.
De eerste aartsbisschop was Granvelle. Beroemde mannen : de Rore, Dodoens, Coxie, Colijns, Del Mel.
De Monte, Fayherde, Denijn.