('ma:təch)
I. bn. en bw (-er. -st)
1. een redelijke maat niet te boven gaande : wees in uw spreken.
2. zijn begeerte beperkend : leven. Syn. → ingetogen.
3. in spijs en drank de maat niet te buiten gaande : zijn in eten en drinken; leven; een roker; een ~e leefregel. Tgst. → gulzig.
4. niet overdreven : zijn lichaam door -e oefeningen lenig houden.
5. niet zeer groot : een -e winst, som; in -e draf; -e warmte; kaas, handdel -.
II. bw. 1. niet te zeer : vermoeid.
2. heel weinig, eigenlijk in 't geheel niet: hij was met dat plan maar ingenomen.
III. avgs. overeenkomstig met, doel-, plicht-, regel-, stelselmatig.