v. (-en; -je) [Lat. cupa]
1. Eig. wijd vat, meestal van hout, van boven open en iets wijder dan van onderen : een om goed in te wassen; een om vlees in pekel te bewaren; bad-, brouw-, looi-, mout-, verf-, vlees-, was-, wijnkuip. → vlees. Syn. tobbe, ton, vat.
2. Metf. kuipvormig deel van een → preekstoel waar de redenaar in staat: een met rijk bewerkte panelen.