Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Hooft

betekenis & definitie

(ho:ft) (Pieter Cornelisz.) Nederlands letterkundige, ° 16 maart 1581 te Amsterdam uit een koopmansfamilie, zoon van de bekende burgemeester in Vondel’s Roskam verheerlijkt; deed een reis door Frankrijk naar Italië waar de renaissancebeschaving grote invloed op hem had; voltooide daarna zijn juridische studiën te Leiden; werd 1609 drost van Muiden; waar hij op zijn Muiderslot de Muiderkring stichtte, ✝ 21 mei 1647 te 's-Gravenhage. Hooft is onze meest typische renaissancedichter, de geestdriftige minnaar van schoonheid in natuur en kunst die tot een hoge verfijning van geestesbeschaving en vorm is gekomen welke overal in zijn werk is te herkennen.

Hij is de „doorluchtige” Hooft van onze vaderlandse poëten vooral in zijn lyrische Gedichten, vol jubilering van liefde en minne. Zijn dramatische spelen, het herderspel Granida (1605), historische stukken als Baeto oft Oorsprong der Hollanderen (1617), en het blijspel Warenar (1617) zijn ten dele voortzetting van zijn lyriek, ten dele uiting van zijn politieke en wijsgerige ideeën. Door het vertalen van Tacitus bereidde hij zich voor op zijn geschiedkundig werk, de Nederlandsche Historiën (1647), die hem tot de eerste zeventiende-eeuwse prozaschrijver verhieven. Zijn Brieven, in welverzorgde stijl, voeren ons binnen in de kring van de vrienden en kunstenaars op het Muiderslot waar schoonheid en wijsheid bloeide naast gulle levensvreugd en geestige scherts.

< >