(gә'wa:cht) bn. en bw. (-er, -st en meest -)
1. gevaarlijk, onzeker: een -e onderneming, reis. sprong, stap, tocht, verbintenis; spel spelen. 2. niet volkomen juist, gepast: een beeld; een -e omschrijving, uitdrukking.
3. stout: een -e stelling.
4. op of iets over de grens der welvoeglijkheid: een gezegde; een -e aardigheid, toespeling, woordspeling; aan elkander zijn, voor elkander niet onderdoen.