(gə'tuigən) (getuigde, heeft getuigd)
1. als getuige verklaren: laat die wat er eigenlijk gebeurd is ; voor de rechter tegen, voor iemand -; valselijk-; van de waarheid -. → geest.
2. meespreken : van iets kunnen -; van iets weten te -.
3. pleiten: alles getuigttegen hem ; in iemands voordeel, voor iemand -.
4. blijk geven: zijn werken van scherpzinnigheid; de 20ste druk van dat boek getuigt dat het zeer gunstig werd onthaald.