(ga'lop) m. (-s; -je)
I. het galopperen nl.
1. springloop, snelrit van een paard : het paard in de brengen.
2. snelle loop: in -; op een -je.
3. levendige Hongaarse dans : een woeste, wilde dansen.
II. Metn. muziek bij de galop (I 3) gespeeld.