(fop'pa:zjd) v. (-s) fopperij, foppen ('foppsn) (fopte, heeft gefopt) 1. beetnemen op onschuldige, grappige wijze : men heeft hem willen -. Syn. * bedotten. 2. in een onaangename positie brengen : je hebt me lelijk gefopt door niet te komen ; ik ben er mee gefopt.
Foppens ('foppsns) (Joannes Franciscus) Vlaams geschiedschrijver, ° 17 nov. 1682 te Brussel, priester, t 16 juli 1761 te Mechelen; schreef o. a. Bibliotheca belgica.