(figu're:rən) (figureerde, heeft gefigureerd) [Fr. < Lat. figurare, < figura, beeld]
I. Eig.
1. in beeld (zich) voorstellen nl.
a. Bedr. zinnebeeldig voorstellen.
b. Onz. als figurant optreden.
2. Veroud. met beelden opsieren.
II. Metf. [van I 1 b] zich laten zien nl.
1. een rol spelen : in een kollege zonder invloed!
2. op een lijst enz. voorkomen : hij figureert ook op de voordracht.