(fa'sismә) o.
I. Eig. 1. hypernationalistisch, autoritair en onverdraagzaam politiek systeem in Italië van 1922 tot 1943.
2. Uitbr. dergelijk, elders nagevolgd politiek systeem.
II. Metn.
1. mentaliteit van het fascisme.
2. heerschappij van het fascisme: tijdens het -.
Enc. Het fascisme ontwikkelde zich, na de Eerste Wereldoorlog, uit de strijdersbonden, die in verschillende steden van Italië tegen revolutionaire elementen waren opgericht. In 1921 werd de fascistische partij te Rome gesticht. Toen 1922 weer een algemene staking dreigde, trokken de fascisten naar Rome op en maakte zich Mussolini, hun leider, door een staatsgreep van het bewind meester. Sindsdien was de orde in Italië hersteld, maar tevens de machtsdiktatuur ingevoerd, die op politiek terrein geen tegenstand duldde. De geest van het fascisme doordrong het gehele staatswezen. Mussolini’s aanhangers hadden als herkenningsteken de „fasces” en droegen een zwart hemd (Zwarthemden).