(elektri'ze:rən) (elektrizeerde, heeft geelektrizeerd)
1. elektriciteit opwekken in iets.
2. een elektrische stroom doen gaan door : een patiënt -.
3. onverwachts schokken : die tijding elektrizeerde de gemoederen.
4. in levendige geestdrift brengen : door de redenaar geëlektrizeerd.