(elas'ti:k) [Fr. < Gr. elaunein, terugdrijven]
A. bn. elastisch: een →: geweten.
B. o.(-en ; -je)
1. Eig. gomelastiek, gummi in band of koordvorm : een stuk-uit een bretel.
II. Metn.
1. Algm. band, koord van gummi : een pakje met een -je gesloten.
2. Inz. kouseband van gummi: je verliest je -.