Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

doorlopen

betekenis & definitie

I. ('do:r) (liep door, heeft en is doorgelopen)

1. er doorheen lopen: een gang -. → draad, papier.
2. door lopen kwetsen: zijn voeten -.
3. voortgaan met lopen: a. u. b.
4. zich voortzetten: de paginering loopt door.

II. ('lo:pən) (doorliep, heeft doorlopen)

1. zich lopend bewegen door iets: de velden -.
2. een weg afleggen: de zon doorloopt de ekliptika in 365 dagen.
3. met de geest overzien: met één blik doorliep hij al die verleden jaren.
4. tot het einde volgen, doormaken: al de klassen hebben.
5. vluchtig, over een geheel, zijn ogen laten gaan: een geschrift -.
6. vluchtig beschouwen: een tijdperk der geschiedenis -.

< >