(do:r'e:n) bw.
1. door elkaar, maar meer lettend op het ontstaande geheel: alles lag -. Syn. door elkander, ondereen, onder elkander, samen.
2. gemiddeld: hij verdient per jaar 70.000 fr.
Opm. Dooreen vormt met werkwoorden scheidbare samenstellingen, b. v. dooreengooien, gooide dooreen, heeft dooreengegooid; -haspelen, -lopen, -mengen, -roeren, -slaan, -werken enz.