(dispo'ne:rən) (disponeerde, heeft gedisponeerd) [Lat. disponere]
1. Bedr. in zekere stemming, in zekere toestand brengen : om de vergadering goed te -; niet gedisponeerd zijn om te werken; op zekere wijze gedisponeerd zijn.
2. Onz. beschikken : over een bedrag, een voorraad.