('sje:rәn) (detacheerde, heeft gedetacheerd) [Fr. < Lat. de(s) + (at)tacheren]
1. losrukken, losmaken.
2. afknippen: koepons -.
3. Mil. tijdelijk losmaken van een troepenafdeling en elders heenzenden: hij is te B. gedetacheerd.
4. voor een tijd elders heenzenden: die leraar is naar de Oost gedetacheerd.