Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Coen

betekenis & definitie

(koen) (Jan Pietersz.) goeverneur-generaal van Nederlands-Oost-Indië 1617-1623 en 1627-1629, ° 8 jan. 1587 te Hoorn (standbeeld), bouwde 1618 het fort Jakatra dat tijdens zijn reis naar de Molukken, waar hij versterkingen ging halen, tegen de Jakatranen en de Engelsen dapper werd verdedigd; stichtte, na zijn terugkeer 1619, op de plaats van het fort, Batavia, vestigde het Nederlands gezag in Indië, ✝ 21 sept. 1629 te Batavia.

< >