(chargeerde, heeft gechargeerd) [Fr. < Lat. carrus, wagen op een wagen laden].
I. Eig. Veroud. belasten, bezwaren.
II. Metf.
1. met alle geweld, kracht aanvallen: tegen de vijand -.
2. overladen: een gechargeerde schilderij.
3. overdrijven om belachelijk te maken: die akteur chargeert te veel.