(haspelde af, heeft afgehaspeld)
1. op een haspel afwinden : zijde van de kokons der zijwormen een klos -.
2. in orde brengen, regelen : een zaak -.
3. slordig afmaken : zijn werk -.
4. door haspelen uitmaken : laat ze dat maar onder elkander -.
afhaspeling v.